-
1 een straf opleggen
-
2 een straf opleggen
een straf opleggenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een straf opleggen
-
3 een straf opleggen
-
4 opleggen
1 [opdragen] imposer (qc. à qn.)2 [opstapelen] empiler3 [opslaan] stocker4 [inmaken] mettre en conserve♦voorbeelden:1 iemand een rijverbod opleggen • retirer son permis (de conduire) à qn.een straf opleggen • infliger une punitioniemand het zwijgen opleggen • imposer le silence à qn. -
5 straf
straf1〈de〉♦voorbeelden:een zware/lichte straf • a heavy/light punishmentiemand zijn gerechte straf doen ondergaan • bring someone to justicede straf die gesteld is op deze overtreding • the penalty for this offencestraf krijgen • be punished(iemand) een straf kwijtschelden • pardon (someone)een straf ondergaan • pay the penaltyzijn straf ontlopen • get off scot-freeeen straf opleggen • inflict a punishmentstraf uitdelen • discipline (the children/pupils)een straf van tien jaar uitzitten • serve a ten-year sentenceop straffe des doods • under penalty of deathop straffe van een (geld)boete • under penalty of a fineop straffe van gevangenneming • on pain of detentionvoor straf • for punishment————————straf23 [krachtig] stiff♦voorbeelden:straffe taal • hard words -
6 straf
straf1〈de〉♦voorbeelden:straf stellen op iets • sanctionner qc.tot de maximale straf veroordeeld worden • être condamné au maximumeen zware straf • une peine sévèreeen straf opleggen • prononcer une peinezijn straf uitzitten • purger sa peine (en prison)op straffe van • sous peine de————————straf2♦voorbeelden:iets straf aanpakken • ne pas y aller de main morte -
7 opleggen
2 [opslaan] store3 [scheepvaart] lay up4 [drukwezen] put in the/to press, print5 [op iets plaatsen] put on♦voorbeelden:regels/wetten opleggen • enforce/impose/lay down rules/lawszijn wil opleggen aan • impose one's will oniemand iets opleggen • impose something on someone5 een zadel opleggen • put on a saddle, saddle -
8 impose penalty
straf opleggen -
9 inflict
-
10 lay
adj. gewoon; amateur; ondeskundig; niet priesterlijk; wereldlijk--------n. lied, vers, ballade--------n. toestand; leg (v. kip); stand van zaken; wip, nummertje; plechtig lied, zang; iem. die bed deelt--------v. neerleggen; leggen; dekken; voorleggen (voor mij); opleggen; plaatsen; veroorzaken; klaarmaken; wedden; wonenlay1[ lee] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:1 〈 Amerikaans-Engels〉 the lay of the land • de natuurlijke ligging van het gebied/stuk grond; 〈 figuurlijk ook〉 de stand van zaken→ easy easy/————————lay22 leken- ⇒ amateur-, ondeskundig♦voorbeelden:lay preacher • lekenpriesterlay sister • lekenzuster————————lay31 wedden♦voorbeelden:1 leggen ⇒ neerleggen/vleien4 verdrijven ⇒ doen bedaren/verdwijnen5 beleggen ⇒ bekleden, be/overdekken (met)7 naar voren brengen ⇒ uiten, in/uitbrengen♦voorbeelden:2 the scene of the story is laid in … • het verhaal speelt zich af in …lay a snare/trap • een strik/val zettenlay flat • tegen de grond slaanlay low • tegen de grond werken; (vernietigend) verslaan; 〈 figuurlijk〉 vellen 〈 bijvoorbeeld van ziekte〉lay waste • verwoesten4 lay someone's doubts • iemands twijfel(s) wegnemen/sussen6 lay a wager • een weddenschap aangaan/afsluiten8 lay a penalty (up)on someone • iemand een boete/straf opleggen→ lay aside lay aside/, lay by lay by/, lay down lay down/, lay off lay off/, lay on lay on/, lay open lay open/, lay out lay out/, lay up lay up/————————lay4→ lie lie/ -
11 appliquer
appliquer [aapliekee]1 aanbrengen ⇒ opleggen, neerzetten2 toepassen ⇒ in praktijk brengen, gebruiken♦voorbeelden:appliquer une échelle contre un mur • een ladder tegen een muur zettenappliquer un traitement à • een behandelwijze toepassen bijappliquer une peine à qn. • iemand een straf opleggen♦voorbeelden:1 s'appliquer à faire qc. • zich (geheel) richten (op), zich wijden (aan)1. v1) aanbrengen, neerzetten2) toepassen, in praktijk brengen2. s'appliquer (à)v -
12 belegen
belegen1 bewijzen, aantonen, staven ⇒ documenteren4 zich inschrijven voor, volgen5 bespreken, reserveren ⇒ vrijhouden; bezet houden7 beschieten ⇒ bombarderen, bestoken♦voorbeelden:ein Zimmer mit 10 Personen belegen • 10 personen op één kamer leggen3 den 2. Platz belegen • de 2e plaats bezetten, behalen4 eine Vorlesung belegen • zich inschrijven voor een college, een college volgenein Tau belegen • een touw beleggen, vastmaken -
13 Buße
Buße〈v.; Buße, Bußen〉♦voorbeelden: -
14 налагать наказание
vgener. een straf opleggenRussisch-Nederlands Universal Dictionary > налагать наказание
-
15 administer a punishment to someone
English-Dutch dictionary > administer a punishment to someone
-
16 administer
v. beheren; toedienen; geven (geneesmiddel)[ ədminnistə]3 toedienen ⇒ uitreiken, verlenen♦voorbeelden:1 administer an estate • een nalatenschap/bezit beherenadminister a punishment to someone • iemand een straf opleggen〈 rooms-katholiek〉 administer the last sacraments to someone • iemand de laatste sacramenten toedienen -
17 inflict a penalty (up)on someone
inflict a penalty (up)on someone -
18 lay a penalty (up)on someone
lay a penalty (up)on someoneiemand een boete/straf opleggen -
19 penalize
v. straffen. boeten, een boete geven; (Wet) iets of een daad strafbaar declareren door wetgevingpenalize, penalise[ pie:n(ə)lajz] 〈zelfstandig naamwoord: penalization〉1 straffen ⇒ een straf opleggen/geven2 een handicap/achterstand geven ⇒ benadelen, achterstellen4 strafbaar stellen/maken ⇒ verbieden -
20 inflict a penalty
een straf opleggen
- 1
- 2